Dieser Inhalt ist nur in Niederländisch

De kantonrechter te Haarlem moest zich onlangs uitlaten over een situatie waarin een werknemer van een cateringservice bij een luchthaven in voorlopige hechtenis was gesteld op verdenking van drugssmokkel. Toen de voorlopige hechtenis inmiddels twee maanden duurde, heeft de werkgever haar op staande voet ontslagen. Een maand daarna is de voorlopige hechtenis van de werknemer met onmiddellijke ingang opgeheven. Nog een maand later beroept de werkneemster zich op de nietigheid van het ontslag op staande voet.

De kantonrechter verklaart het ontslag op staande voet nietig. Zo is het op de eerste plaats niet onverwijld gegeven en bovendien is het onder de gegeven omstandigheden een te vergaande maatregel. Volgens de kantonrechter had het op de weg van de werkgever gelegen om na de voorlopige hechtenis van de werknemer het loon stop te zetten en af te wachten hoe de strafzaak zich verder zou ontwikkelen. Dat zou voor de werkgever (in vergelijking met de situatie na een ontslag op staande voet) immers geen nadelige gevolgen hebben. Doordat de werknemer in detentie zat, was zij niet in staat zich beschikbaar te houden voor arbeid, zodat de werkgever geen loon verschuldigd zou zijn.

Nadat de werknemer het ontslag had aangevochten, verzocht de werkgever de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden voor het geval dat zou komen vast te staan dat deze nog bestond (en dus niet was geëindigd door het gegeven ontslag op staande voet). De kantonrechter wijst ontbinding om dringende redenen af omdat deze redenen pas kunnen komen vast te staan indien de werknemer onherroepelijk zou worden veroordeeld door de strafrechter.

De kantonrechter wijst de ontbinding op grond van gewijzigde omstandigheden wel toe nu van de werkgever niet langer kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. De kan-tonrechter vond dat de aard en locatie van het bedrijf van de werkgever met zich meebrengen dat de werkgever volledig op de werknemers moet kunnen vertrouwen. Er was gebleken dat er binnen het bedrijf onrust was ontstaan door de aanhouding van 14 medewerkers, waaronder de werknemer. Terugkeer van de werknemer naar haar werkplek zou die onrust weer aanwakkeren. Ook vond de kantonrechter dat de werknemer onvoldoende had gedaan om in contact te treden met haar werkgever. Volgens de kantonrechter had de werknemer via haar advocaat in contact met de werkgever moeten treden om overleg te voeren en openheid van zaken te geven. De kantonrechter kon billijken dat de werkgever het vertrouwen in de werknemer had verloren.

De kantonrechter oordeelde dat de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst volledig in de risicosfeer van de werknemer lag en dat er daarom geen aanleiding bestond om een ontbindingsvergoeding toe te kennen.

Uit genoemde uitspraak blijkt dat indien een werknemer opgepakt wordt op verdenking van een strafbaar feit, dit niet altijd tot een ontslag op staande voet hoeft te leiden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan dit echter wel aanleiding zijn om de arbeidsovereenkomst te laten ontbinden door de kantonrechter, in het vorenstaande geval zelfs zonder toekenning van enige vergoeding aan de werknemer.

Indien u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen heeft, of indien u andere vragen heeft op het gebied van het arbeidsrecht, kunt u vanzelfsprekend contact opnemen met ons kantoor. Wij staan u dan graag te woord. 

Op dit rechtsgebied zijn mw. mr. M.H.M. Murrer en mw. mr. D.T.J. Deguelle werkzaam.


Vorige Nachrichten

Bleiben Sie informiert

Abonneren op de RRA nieuwsbrief

Aanmelden nieuwsbrief